In deze fase is voeding ondersteunend in de behandeling en vaak gericht op voorkomen en behandeling van voeding gerelateerde klachten.
Denk aan ondervoeding, wondgenezing, voorkomen van ontregelde bloedsuikers, verlies van spierkracht en spiermassa.
Wie goed eet voelt zich in het algemeen beter. Kan beter tegen pijn, voelt zich gelukkiger, is actief en sociaal. Op hoge leeftijd kost het echter meer moeite om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen.
Door voeding gerelateerde klachten te behandelen en voorkomen voelt u zich beter en kunt u zo lang mogelijk die dingen doen die u wilt. Hiermee wordt de kwaliteit van leven zo goed mogelijk in takt gelaten of verbeterd.
Eten (en drinken) is niet alleen het binnen krijgen van voedingsstoffen.
Wat iemand eet en drinkt geeft een beeld hoe iemand in het leven staat, geeft identiteit.
Eten is lekker en kan een “verwen-momentje” zijn. Eten is een moment om gezellig samen te zijn en kan van belangrijke gebeurtenissen een feest te maken.
Eten is een intieme onderdeel van het mens-zijn.
De eigen regie en wensen van de cliënt is belangrijk. De taak van de DGO-diëtist is samen met de cliënt en/of de mantelzorg te kijken hoe -binnen de grenzen en mogelijkheden- een zo goed mogelijke voedingstoestand te bereiken is.
De DGO-diëtist heeft kennis van voedingsmiddelen en dieetproducten en ervaring met de diverse ziektenbeelden bij ouderen. Met deze kennis kan ze de cliënt informeren en stimuleren de juiste voeding te gebruiken. Uiteindelijk bepaald de cliënt zelf wat er gegeten en gedronken wordt.
Voeding in de palliatieve fase.
De chronische fase gaat geleidelijk over in de palliatieve fase. De vooruitzichten worden met de tijd minder goed. Gezondheidsklachten kunnen op den duur minder goed behandelbaar worden of er ontstaan nieuwe klachten. Ook hoe iemand in het leven staat kan veranderen. Bij elke nieuwe gezondheidsvraag moet met de cliënt en behandelaren worden gekeken wat we er mee willen en kunnen. Ook de doelen van voedingszorg verschuiven. Hier is maatwerk belangrijk.
In de laatste dagen / paar weken van iemands leven zijn er eigenlijk geen specifieke voedingsdoelen meer.
De aandacht verschuift van “kwaliteit van leven” naar “kwaliteit van sterven”.